moraal van het verhaal

Spiegelen.

Een Indisch sprookje vertelt over een hond die in een kamer rondrende, waarvan alle wanden van spiegels voorzien waren.
Plotseling zag hij veel honden, en hij werd woedend, liet zijn tanden zien en gromde.
Alle honden in de spiegel werden even woedend, lieten hun tanden zien en gromden.
De hond schrok en begon rondjes te lopen tot hij eindelijk in elkaar stortte.
Had hij maar eenmaal met zijn staart gekwispeld, dan hadden al zijn spiegelbeelden hetzelfde vriendelijke gebaar teruggegeven.

 

Roddelen.

Een boer die allerlei roddelpraat over iedereen vertelde kreeg spijt en vroeg aan de rabbi hoe hij boete kon doen.
Verzamel een zak vol kippenveren, ga daarmee het hele dorp door en leg op ieder erf bij elke deur een veer. De boer deed wat hem was opgedragen en vroeg aan de rabbi of hij daarmee genoeg had gedaan.
Nee, nog niet, zei de rabbi, nu moet je een zak nemen, langs al die huizen gaan en elke veer die je er hebt neergelegd weer oppakken en verzamelen. Maar dat is toch een onmogelijke opgave, protesteerde de boer. De meeste veren zijn al lang door de wind weggeblazen.
Toen antwoordde de rabbi, zo is het nu ook met jouw roddelpraatjes. Je spreekt ze zo gemakkelijk uit, maar hoezeer je het ook probeert, terughalen kun je ze niet.

 

Zelfbeheersing

Er was eens een jongen met zeer weinig zelfbeheersing.
Zijn vader gaf hem een zak spijkers en zei tegen hem dat elke keer als hij zijn zelfbeheersing verloor, hij een spijker in de achterkant van de schutting moest slaan. De eerste dag sloeg de jongen 37 spijkers in de schutting. Over de volgende paar weken, toen hij leerde om zijn kwaadheid onder controle te krijgen, werd het aantal spijkers dat hij in de schutting sloeg geleidelijk aan minder. Hij zag in dat het gemakkelijker was om zijn zelfbeheersing niet te verliezen, dan al die spijkers in de schutting te slaan....... Uiteindelijk, kwam de dag dat de jongen zijn zelfbeheersing niet meer verloor.
Hij vertelde dit aan zijn vader en zijn vader stelde voor dat de jongen nu voor elke dag dat hij zijn zelfbeheersing behield hij een spijker uit de schutting haalde.
De dagen gingen voorbij en de jonge man was eindelijk zover dat hij zijn vader kon vertellen dat alle spijkers waren verdwenen.
De vader nam de jongen bij de hand en ging met hem naar de schutting.
Hij zei: "Je hebt het goed gedaan, mijn zoon, maar kijk nu eens naar al die gaten in de schutting. De schutting zal nooit meer hetzelfde zijn. Als je dingen zegt in woede, dan laten ze een litteken achter net als deze gaten. Je kunt iemand met een mes steken en het mes er weer uit trekken. Het maakt niet uit hoe vaak je zegt dat het je spijt, de wond zal er blijven."
Een verbale wond is even erg als een fysieke wond.

 

Je eigen mening volgen.

Hier volgt een voorbeeld van een verhaal van Hodja, een Turkse godsdienstonderwijzer en lesgever in de Koran.
Op een dag gingen Hodja en zijn zoon op reis. Hodja gaf er zelf de voorkeur aan te lopen en zette zijn zoon op de rug van de ezel.
Zo gingen zij op weg tot zij een paar mensen tegenkwamen die zeiden:
"Zie daar de wereld op zijn kop. De jeugd heeft geen respect meer voor de ouderdom. Die gezonde jongen rijdt op een ezel, terwijl zijn arme, vermoeide vader nauwelijks vooruit komt."
Toen de jongen dit hoorde stond hem het schaamrood op de kaken. Hij stapte af en stond erop dat zijn vader verder zou rijden.
Zo liepen ze voort, Hodja op de ezel en de jongen te voet. Even later kwamen ze weer mensen tegen die zeiden:
"Moet je dat zien! Wat een ontaarde vader, die zelf lekker op de ezel zit en zijn kind laat lopen."
Na dit verwijt draaide de Hodja zich naar zijn zoon en zei:
"Kom, dan zullen we samen op de ezel rijden."
Zo vervolgden ze hun weg, tot zij mensen tegenkwamen die zeiden:
"Kijk, dat arme beest! Zijn rug zakt door onder het gewicht van hen beiden, wat een dierenbeulen!"
Daarop zei Hodja tot zijn zoon:
"Laten we afstappen. Het is beter dat we allebei te voet gaan, dan kan niemand ons nog verwijten maken."
Zo liepen ze verder achter hun ezel. Tot een stel voorbijgangers wederom commentaar leverde:
"Zie wat voor dwazen er op de wereld zijn. Ze lopen in de brandende zon en geen van beiden denkt eraan op de ezel te gaan zitten."

Hodja draaide zich om naar zijn zoon en zei:
"Je hebt het gezien, mijn zoon. Hoe je je ook gedraagt, op en aanmerkingen zullen altijd je deel zijn. Leer daarom je eigen mening te volgen."

 

 

Woorden in het zand

 

Twee vrienden lopen in de woestijn. Op een gegeven moment krijgen ze ruzie en de ene vriend slaat de ander in zijn gezicht. De vriend die wordt geslagen wrijft over zijn gezicht, gaat zitten en schrijft in het zand:
'Vandaag sloeg mijn beste vriend mij in mijn gezicht.'

Gezamenlijk lopen ze verder. Na een uur komen ze bij een oase. De vrienden lessen hun dorst en nemen een bad in het verkoelende water. Als hij weer uit het water wil stappen, raakt de vriend die eerder geslagen werd in het drijfzand. Zijn vriend snelt toe en redt hem van de verdrinkingsdood. Nadat hij hersteld is van de wisse dood die hij voor zich zag, schrijft de vriend op een steen:


'Vandaag heeft mijn beste vriend mijn leven gered.'


De ander ziet wat zijn vriend aan het doen is en vraagt verbaasd: "Nadat ik je sloeg schreef je in het zand. Nu ik je gered heb, schrijf je op steen. Waarom doe je dat?"


De vriend antwoordt: "Wanneer iemand je kwetst en je schrijft het in zand, dan zal de wind van vergeving het uitwissen. Als iemand iets goeds voor je doet, zou je het in steen moeten schrijven. De wind kan het dan nooit uitwissen."


De moraal van het verhaal: leer je pijn in het zand te schrijven en beitel de mooie dingen in je leven in steen.
 

 

 

De meester en de stenen
 
 
Een Tibetaanse meester gaf eens een lezing voor een klas economiestudenten. Op zijn bureau stalde hij een glazen vaas en een aantal kiezelstenen. Een voor een deed hij de stenen in de vaas, tot er geen steen meer bij kon. "Is de vaas vol?", vroeg hij aan de klas.
"Ja", oordeelde de klas.

De meester glimlachte en pakte van onder het bureau een pot met grind, die hij in de vaas gooide. Met een beetje schudden verdween al het grind in de vaas. "Is de vaas vol?", vroeg hij aan de klas. "Ja", oordeelde de klas.


De meester glimlachte en pakte van onder het bureau een pot met zand, die hij in de vaas gooide. Met een beetje schudden verdween al het zand in de vaas. "Is de vaas vol?", vroeg hij aan de klas. "Ja", oordeelde de klas.


De meester glimlachte en pakte van onder het bureau een kan water, die hij in de vaas gooide. "Nu is de vaas vol", zei de meester. "Wat kun je hiervan leren?"


Een leerling stak zijn hand op. "Het punt is, dat hoe vol je schema ook lijkt, je kunt er altijd wel wat tussen vrotten."


"Nee", sprak de meester. "Dat is niet het punt. Dit voorbeeld illustreert dat je nooit alles in de vaas had gekregen als je de grote kiezels er niet als eerste in doet. Wat zijn de 'grote kiezels' in jouw leven? Je opleiding? Een ideaal? Tijd met mensen van wie je houdt? Vergeet nooit dat de grote stenen het belangrijkst zijn, omdat het je anders niet lukt."
 
De kunst van het loslaten
 
Er liepen eens een oude en een jonge Zen-monnik langs een weg. Op een gegeven moment kwamen ze bij een rivier, die ze moesten oversteken. Op de plek waar de weg en de rivier elkaar kruisten, stond een mooie jonge vrouw in een zijden kimono.

De vrouw vroeg of de monniken haar konden helpen bij het oversteken. De zoude Zen-monnik aarzelde geen moment, nam haar in zijn armen, droeg haar naar de overkant en zette haar daar neer.

Zwijgend vervolgden de monniken hun weg.

's Avonds laat toen ze onderdak hadden gevonden in een tempel kon de jonge monnik zich niet langer bedwingen en vroeg:

"Wij Zen-monnikenmogen ons tijdens onze training niet met vrouwen bemoeien, laat staan aanraken. Waarom heb jij dat dan toch gedaan?"

De oudere monnik antwoordde: "Ik heb de vrouw opgepakt, naar de overkant gedragen, haar daar neergezet en losgelaten. Jij draagt haar kennelijk nog steeds met je mee en hebt haar nog niet losgelaten."
 
 
De kruik die stuk was
 
Een waterdrager moet elke dag voor zijn meester naar de rivier om water te halen.
Aan weerszijden van zijn lichaam hing een kruik aan een houten juk.
De ene kruik was zo goed als nieuw, puntgaaf en zonder lek, de andere kruik was oud en gebarsten en hij verloor permanent water.

Bij thuiskomst blijkt de helft van deze kruik soms al leeg te zijn en dat deed de oude kruik veel verdriet.


Op een dag kan hij het niet meer voor zich houden en zegt tegen de waterdrager, meester ik schaam me zo.


Maar waarom dan toch, vraagt de waterdrager.

Omdat ik niet in de schaduw van uw andere kruik kan staan. Hij levert dagelijks de volle inhoud water af, terwijl ik onderweg steeds water verlies. O, maar dat wist ik immers al lang, antwoordt de waterdrager. En toch heb ik je al die tijd graag willen gebruiken.

Zijn die mooie bloemen langs de weg je dan niet opgevallen? Ze groeien alleen maar aan jouw kant.

Enige tijd geleden heb ik daar zaad uitgestrooid, jij hebt ze elke dag begoten en nu kan ik steeds een prachtig boeket plukken voor mijn heer.

Een tijdje komt er geen antwoord van de gebarsten kruik, zo heeft hij het nog nooit bekeken. Hij heeft die bloemen wel zien groeien, maar dat zijn meester hem bewust in dienst heeft gehouden en dat hij hem ondanks alle gebreken toch kan gebruiken, dat was nog nooit bij hem opgekomen.